Al heel gauw zijn ‘we’ weer aan het kweken. En ‘kweken’ heeft voor ons duivenliefhebbers een andere betekenis dan voor kwekers van varkens, kippen, konijnen of pakweg bloemen. Wij kweken niet om hokken vol te krijgen, we kweken ook niet naar een bepaalde kleur of ander uiterlijk kenmerk. Ons doel is goede duiven, duiven die zich onderscheiden van andere. Wanneer het dan wel goede zijn? Dat is verschillend. Wat voor de een een goede is, is voor de ander mogelijk middelmaat. Afhankelijk van waar men staat in duivensport. En de hoogte van de bekende lat.

 ANDERS
Wat ons anders maakt is dat wij duiven willen met eigenschappen zoals een goed oriënteringsvermogen, wilskracht, stamina, weerstand, natuurlijke gezondheid en (heel voornaam!) duiven die zich hechten aan het territorium. Allemaal eigenschappen die uiterlijk niet waarneembaar zijn. Dienaangaande moet ik aan Gust Janssen denken, de kweker van de Olympiade 003. Toen ik er eens was met buitenlanders kregen die wat duiven in handen. Ze bestudeerden die grondig en langdurig, vooral de ogen, tot Gust zei: ‘Nu kunnen ze nog zo lang kijken, maar waar ze naar zoeken vinden ze toch niet.’ Dat was de spijker op de kop. Daarmee haalde Gust theorieën onderuit en zo’n uitspraak zet vraagtekens bij mensen die menen, soms tegen betaling, dat ze in staat zijn goede kweekkoppels te kunnen samen stellen. Want zeg nu zelf: Als men hetgeen waar we naar streven en waarnaar we zoeken toch niet kan zien…???

 TOEVAL
Echt goede duiven fascineren ook mij. En wat daarbij opvalt: Spreek je de kwekers van die duiven, of lees je er over, dan blijkt dat de meeste het levenslicht zagen door toeval. Of, zoals ik vaker zeg:

 Het kweekkoppel maakt niet de goede duif maar de goede duif maakt het kweekkoppel.

 Wat ik bedoel is dit: Ineens en onverwacht is daar die goede duif, de super zoals we zeggen, en pas nadien worden de ouders als kweekduiven ‘herkend’. Ofwel, heel vaak komt die goede uit koppels waarvan men het niet verwachtte. En als je dan die goede hebt, heb je met de ouders dan ook ‘een kweekkoppel’?   Bijlange niet. Want wat toont de praktijk? Het gebeurt hoogst zelden dat hetzelfde koppel meer van die ‘supers’ geeft. Zo zei de befaamde Jef Carlens me in mijn jonge jaren: ‘Als je je super verkoopt doe er de ouders bij als je daar wat voor kunt vangen. De kans dat die nog eens zo’n super geven is te verwaarlozen. Overdreven natuurlijk, maar een kern van waarheid zit er in. Iemand die met grote regelmaat supers kweekt is Verkerk, zelf als melker ook een superman. Hij koppelt steeds om. Ook koppels die al goede gaven, omdat, ook volgens Bas, de kans klein is dat ze nog eens zo’n goede geven. Goede duiven? Je komt daar vaak aan door toeval, heel veel geluk. Geloof me, ik kan dat met ontelbare voorbeelden onderschrijven.

 NOGMAALS TOEVAL
Zo had ik het verleden week over onze 006, een duif die meerdere eerste won tegen grote deelname, waaronder een 1e Provinciaal Argenton, 10 minuten vooruit. Die 006 gaf naast rommel ook bruikbare tot goede duiven. Ook rommel? Tuurlijk, welke duif niet? Zo had de Bruijn zijn ‘Kleine Blauwe’ een prima kweker van Leo Heremans. ‘Geeft die ook slechte, Willem?’ zo vroeg ik hem eens. ‘Wat dacht je dan’, was diens reactie. Dit jaar echter zou alles anders worden, zouden we uit de 006 het optimale rendement halen! Hij werd gekoppeld aan mogelijk de beste kweekduivin, de 264. Als dat geen droomkoppel was? De jongen bevielen inderdaad. Eigenlijk mankeerde er maar een ding aan. Ze waren te dom of te lui (of beide) om prijs te winnen.

 

 Waar zou hij toch naar zoeken voordat hij straks de geldbuidel laat rammelen?

  KWEEKKOPPELS
Oosterlingen spreken soms over ‘Golden Couples’. Wat een stakkerds, denk ik dan. Veronderstel, je hebt die steengoede duif. Uit de ouders kan je elk jaar makkelijk 8 jongen kweken, ofwel 32 jongen op vier jaar tijd. 32 Jongen is heel wat. Natuurlijk kunnen het niet allemaal goede zijn, hoeft ook niet, maar… hebt U ooit een ‘super’ gekend met ‘slechts’ volle 5 broers of zusters die even goed zijn als de super zelf? Ik niet. Bent U zo’n groot kampioen en voelt U zich aangesproken? Stuur me de resultaten van de vijfde beste broer (zus) van Uw super en ik zal, als die even goed zijn als die super zelf, nederig talloze zweepslagen in ontvangst nemend mijn ongelijk erkennen.  

Ik geloof dus niet in kweekkoppels die alleen goede geven, wel in goede kweekduiven en dat is heel wat anders.

 Wat ik onder een goede kweekduif versta? Voor mij is dat een duif die elk jaar een of twee goede geeft. Maar dan echt goede. Niet meer? zult U denken.

Inderdaad, voor mij volstaan elk jaar een of twee ECHT goede om een duif een ‘prima kweker’ te noemen. Die Golden Couples van Oosterlingen bestaan alleen in onze en vooral hun verbeelding. En in verkooplijsten, tegenwoordig op Internet.

 VRIJ PAREN
Als dat zo is, en neem van me aan DAT het zo is, en als toeval zo’n grote rol speelt   kan men even goed vrij laten paren, zou je zeggen. Inderdaad, waarom niet? Maar dan wel op voorwaarde dat op je kweekhok enkel duiven zitten die het in zich hebben om goede te geven. Liefst duiven die zelf gepresteerd hebben. Met zulke heb je de meeste kans. Als de nestmaat van een goede vlieger geen prijs kan winnen is dat de kweker, hoor je soms. Wat een onzin als je het mij vraagt. Ik verkies de jongen uit die goede vlieger zelf! Zelfs heb ik die liever dan de jongen uit diens ouders. Sommigen hebben het over ‘lijnen’ die ‘niets dan goede’ geven. Wat mij betreft opnieuw zever. Een verkooppraatje! Die mensen hebben soms wel enkele bewezen goede vliegers, maar ‘enkele’ schiet commercieel niet op. Die willen ook uit andere verkopen. Dat verklaart hun enthousiasme over de ‘goede lijnen’. En natuurlijk zien ze heel goed dat je niet moet kruisen als handel de norm is.

Kopers willen in geteelde duiven van de ‘eigen oude soort’ met daarin zo weinig mogelijk ander bloed. Toch zouden ze beter moeten weten. Iemand die een beetje belezen is moet toch weten dat verreweg de meeste goede vliegers hun bestaan niet alleen danken aan toeval maar ook voort komen uit kruisingen. Denkt U er anders over? Dat mag. Maar dan moet u mij eens uitleggen waarom wij allemaal zo veel jongen kweken. Zijn die volle hokken straks niet het levende bewijs van mijn gelijk?

 DE VLIEGERS
Kampioen worden is niet zo moeilijk hoor je soms. Kampioen blijven des te meer. En kampioenen die blijven hebben èèn ding gemeen: Ze verkochten en verkopen hun beste duiven niet. Laten we voor Willy Daniels hopen dat hij de uitzondering op de regel wordt. En laten we eerlijk zijn. Alleen een dwaas zou niet doen wat hij deed.