Wat wil het dier? Wie dagelijks met dieren werkt, leert ze écht kennen. Deze week: de duivenmelker en de duif.

De duiven van Gert Jan Beute. Foto’s Sake Elzinga

Her en der ligt een veertje, maar verder zijn de tuintegels van De Duiventil – een royaal hoekhuis in het Drentse Wilhelminaoord – brandschoon. „Een postduif laat nooit of te nimmer een poepje vallen terwijl hij vliegt”, zegt duivenmelker Gert Jan Beute stellig. Zijn vriendin Petra, recentelijk vanuit Den Haag bij hem ingetrokken: „Mensen denken dat duiven vies zijn. Dat dacht ik óók toen ik nog in de stad woonde.” Gert Jan: „Maar postduiven behoren tot een heel ander ras dan stadsduiven. Heel slim zijn ze ook. Zo was er laatst een wedstrijd vanuit Barcelona – op 1.310 kilometer vliegen hier vandaan – en na een dag was nog vrijwel geen enkele duif binnen. De Telegraaf schreef al dat duizenden duiven het loodje gelegd hadden, maar ik zei: rustig nou. Het is slecht weer, dus die vogels zijn ook niet gek. Die gaan ergens zitten en dan eten ze op hun gemak een maïsje, een piertje, een wormpje... En jawel, een paar dagen later waren ze bijna allemaal weer thuis.”

Petra zwaait met een vliegenmepper. „Als-ie te veel praat dan geef je hem hier maar een mep mee hoor.” Urenlang kan Gert Jan over zijn duiven praten. Over zijn prijsduif Hibiki, die door een roofvogel werd gegrepen. Over Black Lola, die na een aanval door een sperwer een flinke hap uit haar schouder had. En natuurlijk over De Vechtmachine, „misschien wel de beroemdste postduif ter wereld. Hij is tien jaar oud en heeft nu al meer dan 500 nakomelingen die een eerste prijs hebben gewonnen.”

Zo’n 18.000 duivenhouders zijn aangesloten bij de Nederlandse Postduivenhouders Organisatie. Gert Jan: „Op donderdag of vrijdag korven we de duiven in, en dan worden ze opgehaald door een vrachtwagen die ze naar de wedstrijdlocatie brengt – vaak ergens in België of Frankrijk. Als de weersvoorspellingen gunstig genoeg zijn, worden ze allemaal tegelijkertijd losgelaten: de korven zijn gekoppeld aan een atoomklok. De duif die het snelst thuis is krijgt 1.000 punten. „De vrachtwagen is van alle luxe voorzien: airconditioning, drinkgoten, inkepingen zodat de lucht niet te droog wordt...”

Duiven navigeren deels op de zon en deels op het aardmagnetisch veld, zegt Gert Jan. „En de laatste twintig kilometer op herkenning.” Petra, lachend: „Ik wil graag andere gordijnen, maar dat mag niet...” Verdwaalt een duif onverhoopt toch, dan kan hij door een postduivenkoeriersdienst worden thuisgebracht.

Jonge duiven laat Gert Jan eerst een paar weken lang trainingsvluchten maken rond het huis. „Met etenstijd fluit ik ze naar binnen.” Hij haalt een scheidsrechtersfluitje tevoorschijn. „Van jongs af aan weten ze dat dit eten betekent: bij het fluitsignaal geef ik ze een pinda.”

Zijn kooi nooit meer uit

In de postduivenwereld is Gert Jan een beroemdheid. Hij schrijft columns, verkoopt postduifverzorgingsproducten – van voedingssupplementen tot badzout. „Met eucalyptus, zodat hun reukorgaan niet verstopt raakt.” 40.000 volgers heeft Gert Jan op Instagram. Op uitnodiging vloog hij naar Saoedi-Arabië om sjeiks de fijne kneepjes van het duivenhouden bij te brengen. „Er gaat veel geld om in de duivensport. Laatst nog is een Belgische duif aan China verkocht voor ruim 1,2 miljoen euro. Die wordt alleen gebruikt om te fokken, want hij zal z’n kooi nooit meer mogen verlaten. Z’n interne GPS staat tenslotte nog op België geprogrammeerd, dus die zou in China de weg kwijt raken.” Zelfs voormalig bokskampioen Mike Tyson ging bij Gert Jan in de leer. „Ik heb Mike geleerd hoe hij een duif het beste op kan pakken. Met de kop naar je toe, en de pootjes tussen je wijs- en middelvinger geklemd. Mike deed het eerst wat te ruw. Rustig aan, zei ik toen. Een duif is geen beest, het is je vriend.”

Gert Jan gaat de duiventil in. Een riante kooi leidt naar het ‘kweekhok’. Hier zitten de fokduiven, veelal ex-vliegkampioenen. Aan wedstrijdvluchten doen vooral jonge duiven mee. „De eerste drie jaar zijn ze op hun best.” Hij tilt De Vechtmachine liefdevol op. „Kijk wat een baasje. Letterlijk een doorbijter: toen hij klein was hapte hij met z’n snavel zo in het velletje tussen mijn duim en wijsvinger, en hij liet niet meer los.” Gert Jan zet zijn leesbril op. „Hij is voor 25.000 euro verzekerd, maar hij is mij emotioneel veel meer waard. Moet je die prominente neuswrat zien, en die mooie ogen. Rondom de pupil een beetje geel, en dan die roodbruine iris... Hoe bruiner de iris, des te beter een duif tegen de zon kan. En verder let je er natuurlijk op of-ie een beetje helder uit z’n ogen kijkt – slimme duiven hebben vaak wat kleinere pupillen – en of-ie goed gebouwd is. Sterke borstspieren, korte schoudertjes zodat de vleugels dicht tegen het lijf liggen.”

Of-ie het in zich heeft

Per jaar krijgt Gert Jan tienduizenden postduiven in handen. „Ik vergelijk mezelf soms met Anky van Grunsven: als die een paard ziet, weet ze ook meteen of-ie het in zich heeft om kampioen te worden.” Op zijn eenentwintigste was hij de jongste duivenkeurmeester van Nederland. „Toen nam een van de postduivenartsen me apart: jongen, er is ook meer dan alleen postduiven, je bent teveel postduif...”

„Ik was een nakomertje. Mijn vader had een dierenspeciaalzaak en kort voor mijn geboorte was hij net begonnen als duivenmelker. Als kind werd ik niet in de box gezet maar bij de postduiven.” De hobby van zijn vader was niet altijd makkelijk: „Als de duiven terugkwamen van een wedstrijd moesten ma en ik hurken onder het raam, om ze niet te laten schrikken. Dat soort dingen zijn onzin, weten we nu. Er is zoveel veranderd... Ze hebben ook geen gummiringetje meer om hun poot, maar een chip. Die wordt afgelezen door een computer zodra ze hun hok binnenvliegen, tot op de duizendste seconde nauwkeurig.”

Gert Jan kijkt op z’n horloge: vijf voor half vijf. Tijd om de duiven in te korven die morgen een wedstrijd vliegen vanuit België. „Ik ga nu naar ze toe. Even met ze praten om ze rustig te krijgen.” Vanuit het hok klinkt zijn stem: „Kom jongens, we gaan weer lekker vliegen!”