Artikelen
- donderdag 28 september 2023
Ik krijg regelmatig vragen over nachtvliegen. Dat betreft dan vragen over mogelijke kenmerken die aan het oog zijn af te lezen, of dat het nachtvliegen is aangeboren of aangeleerd. Voor wat betreft zichtbare kenmerken aan het oog wordt nogal eens gezegd dat de meeste nachtvliegers die hebben. Ik kom hier nog op terug t.z.t. met foto’s. Voor nu wil ik het hebben over het fenomeen nachtvliegen zelf. De meeste duiven vliegen niet graag ’s nachts, toch zijn er bepaalde duivenfamilies waar het nachtvliegen kennelijk in de genen zit. Onder de nakomelingen van de Rika van Arjan Beens (Jelle Jellema) bijvoorbeeld. De stamboom van Rika heb ik al eens nageplozen. De Fondman 133 van Piter Beerda is veelvuldig in haar stamboom terug te vinden. Diens vader was de 709, de nachtvlieger van Piter Beerda. Ook de Nachtvlieger 189 van Jellema zelf komt veelvuldig terug in de stamboom van Rika. Beide genoemde duiven zitten in totaal 17 x in de afstamming.
Het nachtvliegen is dus erfelijk bepaald. De duif heeft er aanleg voor of niet. De volgende vraag is dan of deze eigenschap door gerichte selectie vastgelegd is. Hierover vond ik een interessant artikel over experimenten door de Spaanse liefhebber M. Estopina in 1909 en 1910. Deze experimenten werden destijds gedaan in opdracht van het Spaanse leger. Tussen september en december 1909 werden 185 duiven 23 x gelost op afstanden tussen 3 km en 50 km vanuit westelijke richting. 135 duiven slaagden er in op al deze vluchten voor middernacht terug te keren, dus maar liefst 73 %. Nog eens 20 procent keerde de volgende ochtend terug. Slechts 7 % van de duiven raakten verdwaald. Tussen 1 juni en 4 september 1910 werd opnieuw geëxperimenteerd met nachtvliegen. In die periode werden 51 nachtelijke lossingen met 674 duiven georganiseerd. Dit keer vanuit alle windrichtingen tot afstanden van 70 km. Hiervan slaagden er 405 duiven in om voor middernacht thuis te komen, dus 69 procent. Nog eens 25 procent van de duiven kwam de volgende ochtend weer. En slechts 6 % van de duiven keerde niet meer terug. Dit waren dus allemaal duiven die niet specifiek geselecteerd waren om ’s nachts te vliegen. De heer Estopina had zijn militaire opdrachtgevers aangegeven dat wanneer er met de beste van deze duiven zou worden doorgekweekt de resultaten nog veel beter zouden worden. Maar door de laatste uitvindingen op het gebied van telegrafie en telefonie werden deze plannen niet uitgevoerd en werd de duif als verbindingsmiddel aan de kant geschoven.
Belangrijke conclusies die uit deze experimenten van ruim 100 jaar geleden werden getrokken zijn dat de duiven beslist niet op hun zicht thuiskwamen (de resultaten door donker bergachtig onbewoond gebied waren niet slechter dan wanneer ze over goed verlichte steden heen moesten vliegen), bij maanlicht werden de aankomsten aanzienlijk slechter en verliezen veel groter (ze werden als het ware op een dwaalspoor gezet) en gedurende de nacht vliegen de duiven altijd in hun eentje en sneller. De conclusie die ik trek is, dat door strenge selectie en gericht kweken op de geschiktheid van het nachtvliegen deze eigenschap beslist kan worden vastgelegd, omdat het vermogen in potentie bij veel duiven wel aanwezig is, gelet op het feit dat driekwart van de postduiven 100 jaar geleden al in staat waren om ’s nachts thuis te komen.
Waar ik wel benieuwd naar ben is of er liefhebbers zijn die bij de selectie en kweek ook de vaardigheid van het nachtvliegen hebben meegenomen? Van Jelle Jellema weet ik dat hij dit wel deed/doet, maar dan vooral kijkt naar duiven die na 15 uur vliegen daarvoor nog de moed en kracht hebben.
Nachtvliegen (2)
Op het vorige logboek ontving ik weer veel reacties. Vooral over het verschijnsel nachtvliegen. Iemand schreef me dat er tijdens de vorige eeuw in België regelmatig nachtvluchten zouden zijn gehouden. Ik heb daar echter geen informatie over kunnen vinden. Ik hou me aanbevolen als iemand daar info en/of uitslagen van heeft. Ook kreeg ik een reactie van iemand die ervan uitgaat dat duiven toch ook met hun zicht navigeren ’s nachts omdat er in gebieden met meer licht zoals in Noord- en Zuid-Holland meer nachtvliegers zouden worden geklokt dan in gebieden met weinig nachtlicht. Echter uit het Spaanse onderzoek bleek dat de duiven bij thuiskomst regelmatig als blind tegen muren en daken aanvlogen (hun hok dus niet zagen) en er geen enkel verschil in snelheid en het aantal thuiskomsten was waar te nemen tussen duiven die over donkere onbewoonde gebieden moesten vliegen en zij die over verlichte steden naar huis toe kwamen. En een ieder kent ook de reportages over nachtelijke aankomsten wel dat de duiven met een ladder van het dak van het huis werden gepakt, etc. Maar dat neemt niet weg dat er ook duiven zijn die ’s nachts wel redelijk kunnen zien. Dat zijn met name de duiven die in het donker hun broedbak kunnen vinden. Ook hiervoor geldt dat lang niet iedere duif hierin slaagt. Ik ken overigens verschillende liefhebbers die dit soort zaken in hun selectie meenemen.
Ook ontving ik tientallen foto’s van de ogen van duiven die (soms meerdere malen) midden in de nacht gearriveerd waren van fondvluchten. Dit naar aanleiding van mijn opmerking dat volgens sommige ogenspecialisten je bij nachtvliegers zichtbare kenmerken aan het oog kunt waarnemen. Dit betreft dan een enigszins stervormig geel of witte (afhankelijk van de oogkleur) krans om de pupil. Mijn bevindingen zijn dat vrijwel alle nachtvliegers een volledig zichtbare verkenningscirkel hebben, maar dat die ster of krans er bij net zoveel duiven wel is als niet. Ter illustratie twee ogenfoto’s. Het oog met ster/krans is van een doffer die 1 x in het schemer ’s avonds en 1 x midden in de nacht arriveerde. Het oog zonder ster of krans is van een duivin die 3 x midden in de nacht arriveerde. Bij beiden is de verkenningscirkel in ieder geval duidelijk zichtbaar.